Over de Laatvlieger
15 tot 20 minuten na zonsondergang vliegt hij uit en gaat op jacht langs heggen, bomen, lantaarnpalen en huizen. Ook vliegt hij graag in tuinen en langs bosranden. De Laatvlieger (Eptesicus serotinus) is een beschermde diersoort in Nederland en is volgens de Rode lijst een kwetsbare soort.
Zijn vacht is vrij lang, donker bij de haarbasis en koperbruin aan de puntjes. De buik is geelbruin. Oren, snuit en vlieghuid zijn donkerbruin tot zwart. Een opvallend kenmerk is de staart die ongeveer een halve centimeter uitsteekt. Hij heeft brede vleugels.
Specificaties
Wetenschappelijke naam
Eptesicus serotinus
Familie
Vespertilionidae
Habitat
De laatvlieger komt in een groot deel van Europa, in Noordwest Afrika en Azië voor. Hij bewoont open en halfopen landschappen en is te vinden in bosranden, op open bosplekken en bij houtwallen. Overdag bevinden ze zich in gebouwen, op zolders, in spouwmuren, achter gevelbekleding van huizen, tussen balken en in spleten. Vermoedelijk overwinteren een aantal dieren daar ook. Ze houden van november tot maart/april winterslaap.
Voedsel
Ze vangen voornamelijk grotere soorten nachtvlinders, kevers en muggen. De prooien worden meestal in de vlucht bemachtigd, soms op de grond. De vlucht is langzaam en fladderend, met steile duiken.
Hoogte
8cm
Gewicht
17-35g
Levensduur
1 - 3 Jaar
Broedtijd
Juni-juli
Nest
De paartijd valt in september en oktober. In mei verzamelen de vrouwtjes zich in kraamkolonies (10 tot 60 dieren). Kraamkamers bevinden zich voornamelijk in gebouwen, in holle muren of houtstapels. Mannetjes leven meestal alleen of in kleine groepjes en verblijven zomers in gebouwen, onder daken en in vleermuiskasten.
Geluid
Met behulp van een ultrasoon- of bat-detector kan men de geluiden van de laatvlieger waarnemen. Hij heeft een onregelmatig ritme en zijn geluid wordt wel eens vergeleken met een tapdanser.
Kenmerken
De laatvlieger is een van de grootste vleermuizen.
Zijn vlucht is langzaam en fladderend, met steile duiken.
Hij vliegt zelden verder dan drie kilometer van zijn slaapplaats.
Over de winterverblijven van laatvliegers zijn nauwelijks gegevens voorhanden. Beperkte aantallen worden soms in klassieke winterverblijfplaatsen zoals forten gevonden.
Laatvliegers kunnen besmet zijn met een hondsdolheidvirus (rabiës).
Jongen
De vrouwtjes krijgen een jong per jaar, meestal in de tweede helft van juni. Binnen 3 weken maken de jongen hun eerste vlucht, na ongeveer 6 weken gaan de jongen zelf op voedsel uit.