Over de Appelvink
Het mannetje en vrouwtje zijn in het veld moeilijk van elkaar te onderscheiden, maar het vrouwtje heeft een lichtgrijs veld (armpenranden) op de zwarte vleugel, terwijl dit bij het mannetje geheel zwart is. Hij heeft een grote kop met een erg zware kegelsnavel en lijkt op een kleine papagaai. In de zomer is de snavel grijszwart met een blauwe basis en in de winter hoornkleurig of bleek geelbruin. Het juveniel heeft een bruinige schubtekening op kop en borst.
Specificaties
Wetenschappelijke naam
Coccothraustes coccothraustes
Familie
Fringillidae
Habitat
De appelvink broedt in loofbossen en gemengde bossen, parken en boomgaarden. Het is een standvogel en maakt in de winter gebruik van voedertafels.
Voedsel
De appelvink eet zaden en knoppen en in de zomer ook insecten. Vanwege zijn zeer krachtige snavel is hij in staat om harde pitten van steenvruchten zoals kersen te kraken. De appelvink kan een druk genereren van 50 kilo om een zaadje te splijten.
Hoogte
18cm
Gewicht
48-62g
Levensduur
1 - 12 Jaar
Broedtijd
April-Juni
Nest
Er wordt een groot nest van takjes, wortels en halmen gemaakt en het nest wordt bijna altijd hoog in bomen gemaakt, dicht tegen de stam aan.
Geluid
Hij roept kort 'tzik', wat meestal tijdens het vliegen voorkomt. U kunt hierbij denken aan de tik-roep van de roodborst, maar dan meer explosief. Verder zijn er tsriie- en tsie-tonen, welke de basis zijn van de zachte en bescheiden zang die de appelvink ten gehore brengt.
Kenmerken
De appelvink is een gedrongen vink met een korte staart. Hij heeft een grote kop met een krachtige kegelsnavel. Zijn vlucht is krachtig, snel en gewoonlijk hoog. Over de korte afstand heeft zijn vlucht een sterk golvend karakter. Als hij vliegt zijn er zowel boven als onder opvallende witte vlekken te zien. Op de grond heeft hij een waggelende gang en maakt hij krachtige sprongen. Tijdens balts is hij in staat om zeer sterk te dalen of te stijgen.
Hij is tamelijk schuw en verblijft veelal in de boomkruinen, vooral in de zomer. In de winter waagt hij zich op voedertafels, maar alleen in troepen samen met andere vinken. Bij de minste of geringste verstoring gaat de appelvink er vandoor.
Jongen
1 à 2 broedsels, per legsel 4 tot 5 blauw, groen of grijze eieren met bruine vlekjes. Het vrouwtje bebroedt de eieren gedurende 11 tot 13 dagen. Vliegen na 12 tot 13 dagen uit en zijn na 30 dagen geheel zelfstandig.