Over de Keep
Zijn borst, schouder en vleugelstreep zijn oranjebruin. Het vrouwtje heeft een donkere grijsbruine kop en lijkt op het vrouwtje van de vink (maar let op de oranjeachtige borst!). Het mannetje heeft een zwarte kop welke in het najaar en de winter minder opvallend zijn door de lichtbruine randen van de kopveren. Door slijtage van de veerranden tijdens de winter en het vroege voorjaar ontstaat de glanzende zwarte kop van de zomer.
Specificaties
Wetenschappelijke naam
Fringilla montifringilla
Familie
Fringillidae
Habitat
Het is een talrijke broedvogel in berken- en naaldbossen in Noord-Europa. In West- en Midden-Europe is het een talrijke doortrekker en wintergast, vooral in gebieden met een goede beukennotenoogst in grote groepen. Komt in de winter ook op voedertafels.
Voedsel
In de zomer eet de keep insecten en insectenlarven. In de winter eet hij zaden, met name beukennoten.
Hoogte
14-16cm
Gewicht
23-29g
Levensduur
1 - 14 Jaar
Broedtijd
Mei-Juli
Nest
Kepen bouwen hun nest hoog in een boom tegen de stam. Het wijfje bouwt het van schors, hei, mos en gras. Verder vult de keep hem met veren, haren en mos.
Geluid
Hij roept kenmerkend, nasaal 'kèèp'. Tijdens het vliegen en de trek maakt hij een kort nasaal 'jèk'. Zijn zang is een langgerekte nasale 'dzwie', wat soms erg lijkt op de groenling.
Kenmerken
Het zomerkleed van het mannetje: zwarte kop met oranje borst en schoudervlek. In de vlucht valt zijn witte stuit op.
Deze wintergast kan in groepen van honderdduizenden voorkomen. De aantallen variëren met het voedselaanbod (vooral beukennootjes).
Jongen
1 tot 2 broedsels zijn mogelijk en per legsel worden 5 tot 7 blauw tot bruine eieren met rode vlekken of strepen gelegd. Na ca. 14 dagen komen de jongen uit en nog eens 2 weken later vliegen ze het nest uit.