(Turdus pilaris)

Kramsvogel

De kramsvogel (Turdus pilaris) is te herkennen aan zijn grijze stuit en kop en zijn goudbruine borst met zwarte stippen of lengte strepen. Zijn buik is wit en de vleugels en rug bruingrijs. De staart is donker, bijna zwart.

Over de Kramsvogel

Buiten de broedgebieden zien we de kramsvogel alleen in het najaar en winter. In het najaar, vanaf half oktober bereiken grote groepen Scandinavische vogels ons land. Vooral natte weilanden en boomgaarden zijn dan in trek. Op enkele weilanden kunnen soms wel meer dan duizend vogels foerageren.

Specificaties

Wetenschappelijke naam Turdus pilaris
Familie Turdidae
Habitat Wijd verspreid in Europa, behalve in het Zuiden
Voedsel Zijn voedsel is seizoensgebonden. In het voorjaar eet hij vooral regenwormen en insecten, maar in het najaar bessen en andere vruchten
Hoogte 26cm
Gewicht 80-140g
Levensduur 1 - 10 Jaar
Broedtijd April-Juni
Nest De kramsvogel broedt het liefst in een kleinschalig cultuurlandschap met hoogstamvruchtbomen en populierenbosjes.
Geluid De kramsvogel heeft een heel kenmerkend geluid. Het is een snel kakelend 'tjak-tjak-tjak..'. Door dat geluid wordt hij ook wel eens veldstjakker genoemd. Zijn alarmroep is een luid knarsend 'trrrtrrrtrrrt'.
Kenmerken Vaak zijn kramsvogels behoorlijk schuw, maar als het om eten gaat dan blijkt dat hij redelijk dicht bij de mensen durft te komen. Vooral bij sneeuw zijn ze er als de kippen bij om de laatste bessen van de vuurdoorn te halen. Of de vuurdoorn of lijsterbes dan ver of dicht bij het raam staat maakt dan opeens niet meer zoveel uit.
Jongen 1 à 2 broedsels, per legsel 4 tot 6 roodgestippelde, lichtblauwe eieren.

Kenmerken