Over de Sijs
Hij heeft een relatief slanke, spitse snavel en een korte, duidelijk gevorkte staart. De Sijs heeft een gele vleugelstreep en gele staartzijden. De bovenzijde van de sijs is groenachtig en zijn onderzijde is wit. De flanken en rug zijn gestreept. Bij het mannetje zien we een zwarte kopkap, een kleine zwarte kinvlek en een gele borst. Bij het vrouwtje zien we meer grijs-groene kleuren en bij haar ontbreekt de kopkap. Het juveniel is krachtig gestreept en heeft bruinachtige tinten op zijn rug en hij heeft een bleke kop.
Specificaties
Wetenschappelijke naam
Carduelis spinus
Familie
Fringillidae
Habitat
De sijs broedt in sparrenbossen en gemengde bossen met sparren. Tijdens het foerageren zijn ze vaak in berken en elzen te vinden, maar in de broedtijd zijn ze onopvallend en verborgen.
Voedsel
De sijs eet bijna alleen zaden van loof- en naaldbomen, ook hun jongen eten voorgeweekte zaden. Verder eten ze insecten.
Hoogte
12cm
Gewicht
10-14g
Levensduur
1 - 8 Jaar
Broedtijd
April-Juli
Nest
Het nest van de sijs wordt gemaakt van halmen, mos en korstmost. Het ligt meestal hoog in naaldbomen.
Geluid
De sijs roept kenmerken, een iets dalende 'tsuu'. Als de sijs opvliegt laat hij een korte 'tet' horen en soms een meervoudige 'tetetet'. Er is sprake van een zachte, kwetterende zang met soms langgerekte tonen en het wordt vaak voorgedragen in vleermuisachtige baltvlucht. De sijs heeft een weemoedige vluchtroep.
Kenmerken
Sijzen broeden slechts weinig in Nederland, maar in de sparrenbossen van Scandinavië is de soort erg talrijk. Sijzen kunnen in sommige jaren tamelijk algemeen zijn in Nederland, en het daarop volgende jaar weer vrijwel volledig ontbreken als broedvogel. In de winter kunnen grote aantallen sijzen Nederlandse tuinen bevolken. Het is vooral een zaadeter. De spitse kegelvormige snavel is bij uitstek geschikt om zaden uit sparappels, elzenproppen en berkenkatjes te peuteren. Maar ze eten ook van het fijne nyjerzaad.
Jongen
2 broedsels. Per legsel 3 tot 5 roodgestreepte, lichtblauwe eieren.